Post by Maankind on Jul 19, 2003 8:47:27 GMT -5
Diepe waters, donkere bodems
Hoofdstuk 1
Hijgend liep Elia door de struiken. Doornstruiken, waarvan de stekels haar pijnlijk in de enkels staken. Ze kon, durfde niet omkijken, maar ze hoorde dat de twee mannen die haar achtervolgden, steeds dichterbij kwamen. Ze mochten haar niet te pakken krijgen! Wanhopig rende ze een nog dichterbegroeid stuk van het bos is. Zo kwam ze trager vooruit, maar als ze zich nu stilhield, zouden de twee mannen haar misschien niet kunnen vangen. Dat hoopte ze dan toch. Ze krop ineen toen een dor takje, waarop ze per ongeluk trapte, de stilte verscheurden met een wat voor haar oorverdovend geluid leek.
Ze kroop vlug weg in een holletje en luisterde aandachtig. Kwamen de stemmen dichterbij? Even leek het van wel, hoewel ze niets kon zien. Gelukkig bleek het geritsel in een struik vlakbij niet één van de twee mannen te zijn, zoals ze al vreesde, maar een vos die haar met pientere ogen aankeek. Elia hoopte uit de grond van haar hart dat Reinaard, zoals ze hem al in stilte had gedoopt, doodstil bleef zitten en geen enkel geluid maakte, want dat zou immers het einde kunnen betekenden voor Elia. Het leek wel of de vos haar begreep, want hij veranderde ogenblikkelijk in een zoutpilaar.
Na nog een paar angstige minuten, die voor Elia wel uren, dagen leken te duren, hoorde ze half opgelucht, half geschrokken de ene man schreeuwen: “Denk maar niet dat je van ons af bent, heksenjong! Als we je rottig gezicht hier nog één keer te zien krijgen, zal het niet lang meer op je romp staan!” Daarna hoorde ze een doffe klap, waarschijnlijk afkomstig van de stok die bedoeld was om haar af te ranselen.
Elia kon het niet laten om, toen de mannen weg waren, aan haar gezicht te voelen. “Rottig, zeg dat wel,” dacht ze verbitterd, terwijl haar vingers over haar afgebrokkelde neus gleden, op naar haar verweerde wangen om vervolgens haar half vergane mond te betasten.
Melaatse, dat was het netste wat ze te horen kreeg als de mensen over haar spraken. Andere “troetelnaampjes” klonken minder fris: half vergaan lijk, zombie, heksenjong, duvelsjong,… Haar scheldwoordenboek groeide met de dag. Maar dat was nog niet het ergste. Wanneer de mensen haar zagen, maakten ze vlug een afweerteken voor heksen. Sommigen staken wijs- en ringvinger op, anderen maakten gauw een kruisteken en de brutaalste kwam aanlopen met een brandende toorts, terwijl hij de woorden: “Branden zal je! Branden in de hel!” uitschreeuwde. Waarna andere mensen weer opmerkingen maakten zoals: “Ik heb gehoord dat rot vlees vlug verbrand.” “Ja, maar het stinkt zo,” antwoordde een ander dan met zijn neus dichtgeknepen, waarop de eerste weer spotte: “Veel erger dan nu kan het toch niet zijn.”
Dat was vandaag gebeurd.
Op zo’n moment liep Elia dan liefst terug het bos in, maar deze keer probeerde ze met opgeheven hoofd oude Lea te bereiken. Die gaf haar soms wat zalfjes, maar alleen tegen een fikse vergoeding. Elia keek treurig naar haar bebloede handen, waarmee ze de hele dag brandnetels had geplukt. “Dat zal je hard maken,” zei Lea alleen maar toen ze de onophoudelijke stroom tranen had gezien. Toen ze naar buiten ging, kwamen de 2 mannen, die haar eerder op de dag bedreigd hadden met de brandstapel, langzaam op haar toe. “Samenspannen met ouwe Lea he? Nu weten we helemaal zeker dat je een heks bent,” begonnen ze te schreeuwen terwijl ze dreigend in haar richting stapten. De ene hield zijn hand sluw achter de rug en keek haar met een al even sluw lachje aan. Op dat moment begonnen Elia’s benen te bewegen. Ze rende in doodsangst het bos in, terwijl ze alleen maar kon denken: “Weg! Weg van hier! En vlug een beetje.”
Ze wist wat de mannen van plan waren, ze had het gehoord. Gehoord, terwijl alles doodstil was, op het krassen van een eenzame uil na. Hoe ze dat gedaan had? Dat was haar GG, haar Grote Geheim zoals ze het noemde. Sinds ze melaatse was, had iedereen haar verlaten, waardoor ze al eeuwen, zo leek het wel, al zouden het in werkelijkheid waarschijnlijk maar een paar weken geweest zijn. Maar al die weken zonder enig menselijk contact, dat was te moeilijk geweest. Daarom had ze leren Luisteren. Eerst naar de aardse geluiden: het piepen van een muis, het ritselen van bladeren, het klateren van water,… Ze had het gehoor gekregen van een vleermuis, en na wat geoefend te hebben, misschien zelfs beter dan een elf, en de mensen fluisterden dat die zelf tot 300 passen in de omtrek konden horen. Elia kon, tot haar grote verbazing, de GEDACHTEN van andere mensen horen!! Oh, wat was ze blij geweest! Eindelijk kon ze nog eens menselijke stemmen horen, zonder dat er op haar gescholden werd. Maar haar enthousiasme werd algauw getemperd, toen ze merkte dat ze dan nog alleen maar slechte gedachten hoorde. Ze begon zachtjes te huilen.
“Sjj, Sjj, kom nu maar, niet iedereen heeft zo’n slechte gedachten. Dieren bijvoorbeeld…” suste een stem haar. Ze tilde haar hoofd met een ruk op en keek vlug in het rond. Er was echter niemand te zien. Niemand, behalve de vos. Maar die kon toch nooit… Of wel? Nee, dit was te gek voor woorden!
“Je mag je mond ook gewoon dichtdoen hoor, anders tocht het hier teveel en het is hier al zo koud,” spotte de stem vriendelijk. Elia sloot haar mond zo vlug en hard, dat haar tanden ervan rammelden.
“Nou nou, je hoeft jezelf nu ook geen pijn te doen hoor,” zei de stem van de vos fijntjes. Bij Elia kwam er een gedachte op: “Nou zeg, die is ook niet op zijn mondje (of moet ik snuitje zeggen) gevallen!” Ze grinnikte van binnenpret totdat de vos weer iets zei: “Zeg, een beetje respect he! Maar goed, je hebt waarschijnlijk gelijk. Ik ben trouwens een haar.”
Elia was verbaasd. Blijkbaar kon ze niet alleen Luisteren, maar ook Communiceren! “Ja, dat is op zich best wel vreemd, en je mag er trots op zijn, want zover ik weet, kunnen alleen de elfden die, en als ik je zo bekijk, zie je eruit als een gewone mens. Behalve je gedachten, die zijn anders. Bijna net zoals die van een elf.” Elia glimlachte gevleid en merkte dat er een rode blos op haar wangen stond. “Dank u,…?” “Ik heet in mijn taal, de taal der vossen Aria’chi Amera. Maar jij mag me ook gewoon Aria noemen. En wat is jouw naam, mensenkind met de gedachten van een elf?” reageerde de vos, die blijkbaar toch niet Reinaard heette. “Nee, hoewel ik het wel een grappige naam vond,” flitsten de gedachten van Aria vliegensvlug door haar hoofd. “Mijn naam is Elia,” antwoordde ze braafjes, zich beseffend dat ze de vraag even vergeten was.
“Elia, hmm… een mooie naam, alleen, ze past niet bij jou. Ik noem je Fierna d’ir Chai.” Elia sprak de naam uit, proefde hem op het puntje van haar tong. Het leek wel of ze die haam altijd al had gehad, hij paste precies.
“Aan je brede glimlach te zien, ben je er blij mee. Ik ben ook opgetogen dat ik eindelijk een slimme mens heb gevonden, maar nu zou ik jou om een gunst willen vragen.” Elia (of Fierna) knikte gretig. Ze was bereidt alles te doen voor de vos die haar een naam als een Thuis had gegeven. “Ik zal je naar mijn hol brengen, daar praten we wel verder.” En zonder op antwoord te wachten, vertrok Aria. Elia aarzelde eventjes (nog dieper het bos in?), maar de twijfel werd overwonnen door de genegenheid die ze voelde voor Aria. Ze rende haar vliegensvlug achterna.
De tocht ging eerst door het dichte struikgewas, daarna werd het bos wat opener en stonden ze in een goed verlicht bos. Elia stopte even om wat spinnenwebben uit haar gezicht te wrijven. Haar vingers schrokken na al die tijd nog van haar gezicht, merkte ze mistroostig op. Ze kon er echter niet al te lang bij blijven stilstaan aangezien Aria er alweer vandoor rende. De bomen werden al naargelang ze verder liepen steeds schaarser en dunner, terwijl er steeds meer vriendelijke struikjes en sappig groen gras in de plaats kwamen. Ook merkte ze dat ze een soort helling afliepen. Toen Aria merkte dat Elia achterop raakte, keek ze haar vragend aan. “Kan je niet volgen?” Elia wou haar van repliek dienen, maar de woorden bleven in haar keel steken, ze kon alleen maar ademhalen, diep ademhalen. Daar was Aria weer, nu klonk ze verontschuldigend. “Sorry, ik was vergeten dat mensenkinderen niet lang kunnen lopen zonder buiten adem te raken. Weet je wat? We rusten hier even uit, dan kan jij terug op adem komen.”
Na die woorden viel Elia plat op haar rug neer. Toen ze daar zo lag, in het zachte gras met sprookjesachtige wolken taferelen boven zich, kon ze beetje bij beetje rustiger ademhalen. Toe ze haar ademhaling terug onder controle had, stond ze op en keek langzaam rond. Voor de tweede keer in korte tijd moest Aria opmerken dat ze haar mond terug dicht moest doen. Was haar mond vorige keer opengevallen van verbazing, dan was het nu van bewondering. “Hier moet je wel van houden, dat kan niet anders,” dacht ze verrukt. “Je vindt het dus mooi,” constateerde Aria. Elia knikte ademloos. Hoe kon het ook anders? Dit was een betoverend paradijs! Ze bevonden zich op één van de twee hellingen die een vallei vormden. Het gras was stralend groen en hinderde niet als je er met blote voeten over liep. Over de helling verspreid stonden kleine boompjes, waar sappige vruchten aangroeiden en soms stonden er wat bomen en struiken in een bosje bij mekaar. Beneden, aan de voet van de twee hellingen, slingerde een helder, vrolijk riviertje sierlijk oor de vallei. Je zag er de vissen bijna uit het water springen. Eén plekje trok toch wel speciaal de aandacht van Elia: een grote boom met veel stevige wortels die boven de grond uitkwamen, een wuivende kruin met frisse bruine bladeren… Het leek wel of de boom Elia zich naar haar toetrok. Elia liet dit toe en zo kwam het dat ze even later blij de helling afliep, op de voet gevolgd en al vlug voorbijgestoken door Aria. Tot Elia’s grote vreugde zag ze dat die ook recht op de boom afliep. Eoen ze daar aankwamen, zei Aria blij: “Dit is het dan, dit is Thuis.”
Hoofdstuk 1
Hijgend liep Elia door de struiken. Doornstruiken, waarvan de stekels haar pijnlijk in de enkels staken. Ze kon, durfde niet omkijken, maar ze hoorde dat de twee mannen die haar achtervolgden, steeds dichterbij kwamen. Ze mochten haar niet te pakken krijgen! Wanhopig rende ze een nog dichterbegroeid stuk van het bos is. Zo kwam ze trager vooruit, maar als ze zich nu stilhield, zouden de twee mannen haar misschien niet kunnen vangen. Dat hoopte ze dan toch. Ze krop ineen toen een dor takje, waarop ze per ongeluk trapte, de stilte verscheurden met een wat voor haar oorverdovend geluid leek.
Ze kroop vlug weg in een holletje en luisterde aandachtig. Kwamen de stemmen dichterbij? Even leek het van wel, hoewel ze niets kon zien. Gelukkig bleek het geritsel in een struik vlakbij niet één van de twee mannen te zijn, zoals ze al vreesde, maar een vos die haar met pientere ogen aankeek. Elia hoopte uit de grond van haar hart dat Reinaard, zoals ze hem al in stilte had gedoopt, doodstil bleef zitten en geen enkel geluid maakte, want dat zou immers het einde kunnen betekenden voor Elia. Het leek wel of de vos haar begreep, want hij veranderde ogenblikkelijk in een zoutpilaar.
Na nog een paar angstige minuten, die voor Elia wel uren, dagen leken te duren, hoorde ze half opgelucht, half geschrokken de ene man schreeuwen: “Denk maar niet dat je van ons af bent, heksenjong! Als we je rottig gezicht hier nog één keer te zien krijgen, zal het niet lang meer op je romp staan!” Daarna hoorde ze een doffe klap, waarschijnlijk afkomstig van de stok die bedoeld was om haar af te ranselen.
Elia kon het niet laten om, toen de mannen weg waren, aan haar gezicht te voelen. “Rottig, zeg dat wel,” dacht ze verbitterd, terwijl haar vingers over haar afgebrokkelde neus gleden, op naar haar verweerde wangen om vervolgens haar half vergane mond te betasten.
Melaatse, dat was het netste wat ze te horen kreeg als de mensen over haar spraken. Andere “troetelnaampjes” klonken minder fris: half vergaan lijk, zombie, heksenjong, duvelsjong,… Haar scheldwoordenboek groeide met de dag. Maar dat was nog niet het ergste. Wanneer de mensen haar zagen, maakten ze vlug een afweerteken voor heksen. Sommigen staken wijs- en ringvinger op, anderen maakten gauw een kruisteken en de brutaalste kwam aanlopen met een brandende toorts, terwijl hij de woorden: “Branden zal je! Branden in de hel!” uitschreeuwde. Waarna andere mensen weer opmerkingen maakten zoals: “Ik heb gehoord dat rot vlees vlug verbrand.” “Ja, maar het stinkt zo,” antwoordde een ander dan met zijn neus dichtgeknepen, waarop de eerste weer spotte: “Veel erger dan nu kan het toch niet zijn.”
Dat was vandaag gebeurd.
Op zo’n moment liep Elia dan liefst terug het bos in, maar deze keer probeerde ze met opgeheven hoofd oude Lea te bereiken. Die gaf haar soms wat zalfjes, maar alleen tegen een fikse vergoeding. Elia keek treurig naar haar bebloede handen, waarmee ze de hele dag brandnetels had geplukt. “Dat zal je hard maken,” zei Lea alleen maar toen ze de onophoudelijke stroom tranen had gezien. Toen ze naar buiten ging, kwamen de 2 mannen, die haar eerder op de dag bedreigd hadden met de brandstapel, langzaam op haar toe. “Samenspannen met ouwe Lea he? Nu weten we helemaal zeker dat je een heks bent,” begonnen ze te schreeuwen terwijl ze dreigend in haar richting stapten. De ene hield zijn hand sluw achter de rug en keek haar met een al even sluw lachje aan. Op dat moment begonnen Elia’s benen te bewegen. Ze rende in doodsangst het bos in, terwijl ze alleen maar kon denken: “Weg! Weg van hier! En vlug een beetje.”
Ze wist wat de mannen van plan waren, ze had het gehoord. Gehoord, terwijl alles doodstil was, op het krassen van een eenzame uil na. Hoe ze dat gedaan had? Dat was haar GG, haar Grote Geheim zoals ze het noemde. Sinds ze melaatse was, had iedereen haar verlaten, waardoor ze al eeuwen, zo leek het wel, al zouden het in werkelijkheid waarschijnlijk maar een paar weken geweest zijn. Maar al die weken zonder enig menselijk contact, dat was te moeilijk geweest. Daarom had ze leren Luisteren. Eerst naar de aardse geluiden: het piepen van een muis, het ritselen van bladeren, het klateren van water,… Ze had het gehoor gekregen van een vleermuis, en na wat geoefend te hebben, misschien zelfs beter dan een elf, en de mensen fluisterden dat die zelf tot 300 passen in de omtrek konden horen. Elia kon, tot haar grote verbazing, de GEDACHTEN van andere mensen horen!! Oh, wat was ze blij geweest! Eindelijk kon ze nog eens menselijke stemmen horen, zonder dat er op haar gescholden werd. Maar haar enthousiasme werd algauw getemperd, toen ze merkte dat ze dan nog alleen maar slechte gedachten hoorde. Ze begon zachtjes te huilen.
“Sjj, Sjj, kom nu maar, niet iedereen heeft zo’n slechte gedachten. Dieren bijvoorbeeld…” suste een stem haar. Ze tilde haar hoofd met een ruk op en keek vlug in het rond. Er was echter niemand te zien. Niemand, behalve de vos. Maar die kon toch nooit… Of wel? Nee, dit was te gek voor woorden!
“Je mag je mond ook gewoon dichtdoen hoor, anders tocht het hier teveel en het is hier al zo koud,” spotte de stem vriendelijk. Elia sloot haar mond zo vlug en hard, dat haar tanden ervan rammelden.
“Nou nou, je hoeft jezelf nu ook geen pijn te doen hoor,” zei de stem van de vos fijntjes. Bij Elia kwam er een gedachte op: “Nou zeg, die is ook niet op zijn mondje (of moet ik snuitje zeggen) gevallen!” Ze grinnikte van binnenpret totdat de vos weer iets zei: “Zeg, een beetje respect he! Maar goed, je hebt waarschijnlijk gelijk. Ik ben trouwens een haar.”
Elia was verbaasd. Blijkbaar kon ze niet alleen Luisteren, maar ook Communiceren! “Ja, dat is op zich best wel vreemd, en je mag er trots op zijn, want zover ik weet, kunnen alleen de elfden die, en als ik je zo bekijk, zie je eruit als een gewone mens. Behalve je gedachten, die zijn anders. Bijna net zoals die van een elf.” Elia glimlachte gevleid en merkte dat er een rode blos op haar wangen stond. “Dank u,…?” “Ik heet in mijn taal, de taal der vossen Aria’chi Amera. Maar jij mag me ook gewoon Aria noemen. En wat is jouw naam, mensenkind met de gedachten van een elf?” reageerde de vos, die blijkbaar toch niet Reinaard heette. “Nee, hoewel ik het wel een grappige naam vond,” flitsten de gedachten van Aria vliegensvlug door haar hoofd. “Mijn naam is Elia,” antwoordde ze braafjes, zich beseffend dat ze de vraag even vergeten was.
“Elia, hmm… een mooie naam, alleen, ze past niet bij jou. Ik noem je Fierna d’ir Chai.” Elia sprak de naam uit, proefde hem op het puntje van haar tong. Het leek wel of ze die haam altijd al had gehad, hij paste precies.
“Aan je brede glimlach te zien, ben je er blij mee. Ik ben ook opgetogen dat ik eindelijk een slimme mens heb gevonden, maar nu zou ik jou om een gunst willen vragen.” Elia (of Fierna) knikte gretig. Ze was bereidt alles te doen voor de vos die haar een naam als een Thuis had gegeven. “Ik zal je naar mijn hol brengen, daar praten we wel verder.” En zonder op antwoord te wachten, vertrok Aria. Elia aarzelde eventjes (nog dieper het bos in?), maar de twijfel werd overwonnen door de genegenheid die ze voelde voor Aria. Ze rende haar vliegensvlug achterna.
De tocht ging eerst door het dichte struikgewas, daarna werd het bos wat opener en stonden ze in een goed verlicht bos. Elia stopte even om wat spinnenwebben uit haar gezicht te wrijven. Haar vingers schrokken na al die tijd nog van haar gezicht, merkte ze mistroostig op. Ze kon er echter niet al te lang bij blijven stilstaan aangezien Aria er alweer vandoor rende. De bomen werden al naargelang ze verder liepen steeds schaarser en dunner, terwijl er steeds meer vriendelijke struikjes en sappig groen gras in de plaats kwamen. Ook merkte ze dat ze een soort helling afliepen. Toen Aria merkte dat Elia achterop raakte, keek ze haar vragend aan. “Kan je niet volgen?” Elia wou haar van repliek dienen, maar de woorden bleven in haar keel steken, ze kon alleen maar ademhalen, diep ademhalen. Daar was Aria weer, nu klonk ze verontschuldigend. “Sorry, ik was vergeten dat mensenkinderen niet lang kunnen lopen zonder buiten adem te raken. Weet je wat? We rusten hier even uit, dan kan jij terug op adem komen.”
Na die woorden viel Elia plat op haar rug neer. Toen ze daar zo lag, in het zachte gras met sprookjesachtige wolken taferelen boven zich, kon ze beetje bij beetje rustiger ademhalen. Toe ze haar ademhaling terug onder controle had, stond ze op en keek langzaam rond. Voor de tweede keer in korte tijd moest Aria opmerken dat ze haar mond terug dicht moest doen. Was haar mond vorige keer opengevallen van verbazing, dan was het nu van bewondering. “Hier moet je wel van houden, dat kan niet anders,” dacht ze verrukt. “Je vindt het dus mooi,” constateerde Aria. Elia knikte ademloos. Hoe kon het ook anders? Dit was een betoverend paradijs! Ze bevonden zich op één van de twee hellingen die een vallei vormden. Het gras was stralend groen en hinderde niet als je er met blote voeten over liep. Over de helling verspreid stonden kleine boompjes, waar sappige vruchten aangroeiden en soms stonden er wat bomen en struiken in een bosje bij mekaar. Beneden, aan de voet van de twee hellingen, slingerde een helder, vrolijk riviertje sierlijk oor de vallei. Je zag er de vissen bijna uit het water springen. Eén plekje trok toch wel speciaal de aandacht van Elia: een grote boom met veel stevige wortels die boven de grond uitkwamen, een wuivende kruin met frisse bruine bladeren… Het leek wel of de boom Elia zich naar haar toetrok. Elia liet dit toe en zo kwam het dat ze even later blij de helling afliep, op de voet gevolgd en al vlug voorbijgestoken door Aria. Tot Elia’s grote vreugde zag ze dat die ook recht op de boom afliep. Eoen ze daar aankwamen, zei Aria blij: “Dit is het dan, dit is Thuis.”