Post by Ingmar de Heiden on Apr 27, 2003 8:28:27 GMT -5
Het was een stille nacht. Geen hond die blafte, geen auto die toeterde en zelfs geen zuchtje wind.
Toch had Thomas het moeilijk om in slaap te komen. Hij had zich al tig keer omgedraaid, maar het wilde maar niet lukken. Hij was klaar wakker. Na nog wat pogingen om te slapen stond hij op uit zijn bed.
Hij had wel even geslapen. Heel even maar, want hij kreeg een rare droom. In die droom zag hij zijn vader die foto’s van hem nam in de dierentuin. Maar dat kon niet.
Thomas heeft zijn vader nooit gekend, en weet al helemaal niet hoe hij eruit ziet. Toch kwam die man in zijn droom zich erg bekend voor.
Thomas liep naar zijn bureau en deed zijn lampje aan. Hij zocht naar zijn dagboek en vervolgens pakte hij een pen. Toen hij eenmaal zat en zijn dagboek had opengeslagen op een nieuwe bladzijde legde hij z’n pen weer neer. Wat moest hij gaan schrijven? Dat hij weer over zijn vader had gedroomd? Of dat hij gewoon niet kon slapen?
Na een tijdje stil te hebben gezeten werd hij toch als erg moe. Het was al 4 uur ’s nachts en hij had amper geslapen. Zijn ogen werden steeds zwaarder en zwaarder.
“Mam, mam, moet je kijken wat ik kan”, zijn het kleine jongetje dat van een paal afgleed en daarna rende hij naar de wip. “Mam, doe je mee?” De moeder van het jongetje hoorde niet wat hij allemaal zei. Ze staarde naar een man die met zijn zoontje, die een paar jaar ouder was dan haar zoon, bij de kamelen stond. “Goed zo, ga daar maar staan”, zei de man tegen zijn zoontje. Hij pakte zijn fototoestel en knielde neer. Na een foto te hebben gemaakt liepen ze verder richting het reptielenhuis. “Zijn daar ook krokodillen pap?”, vroeg het jongetje aan zijn vaders jas trekkend. “Ja zeker, hele grote zelfs, maar ze zitten gelukkig wel achter een hek”. “Maar waarom dan?”. “Zodat ze geen kleine jongetjes opeten”.
“Mam doe je nou mee?”, schreeuwde het jongetje nog steeds naar zijn moeder die nog steeds bij de glijbaan stond te staren naar de vader en zijn zoon. “Mam, het is niet grappig meer hoor!”, zei het jongetje, maar nu bozer. “Wat is er schatje?”, zei de moeder die net kwam aanlopen vanaf de andere kant van de speeltuin. “Mam?”, zei het jongetje verward kijkend naar de vrouw die achter hem stond. “Ja wat is er?” Het jongetje keek nog steeds verward en zijn blik schoot naar de glijbaan, waar hij dacht zijn moeder te zien staan. De vrouw stond er nog steeds. Het jongetje keek weer om naar zijn moeder. “Mam zie jij die vrouw?”.
“Waar schat?”.
“Daar bij de glijbaan”.
Het jongetje wees naar de glijbaan, maar de vrouw was verdwenen.
“Net stond ze daar mam, echt waar”.
“Ja schat, ik geloof je. Kom ik trakteer je op een ijsje”.
Starend naar de glijbaan knikte hij, en terwijl ze verder liepen kon hij zijn blik niet van de glijbaan afhouden.
Thomas schoot wakker van het gebons op zijn deur. “Wakker worden, want anders kom je veel te laat voor school”.
Hij keek even verwarrend voor zich. “Ja ik kom al”. Hij keek om zich heen en merkte dat hij nog steeds op zijn bureau stoel zat. Voor zich lag opengeslagen op en lege bladzijde, zijn dagboek. Hij pakte zijn pen en begon te schrijven. ‘Maandag, negentien april.’ Hij dacht even kort na. ‘Het is weer een nieuwe week en school is weer begonnen.’
Hij legde zijn pen neer en deed zijn dagboek dicht. Thomas bleef nog even voor zich uit staren en besloot toen maar om zich aan te kleden.
“Ik heb maar vast je lunch gemaakt, want anders werd het helemaal haasten voor jouw”. “Dank je mam, ik stap dan nog even snel onder de douche”.
“Als je je maar haast, want ik ga nu weg”.
“Zal ik doen, ik ben nooit te laat”.
Thomas liep naar de z’n kamer en keek uit het raam. Even meende hij zijn naam te horen ietsje verder in het park. Toen hoorde hij het weer. Hij dacht even na, maar kan zich niemand herinneren die hier in de buurt woonde die ook Thomas heette. Hij ging weer naar beneden en pakte zijn fiets uit de tuin. Even bleef hij weer stil staan om te horen of hij nog steeds zijn naam hoorde. Vanuit de verte was het hoorbaar en hij stapte op.
Bij het park aangekomen was het niet meer zo moeilijk zoeken want de stem was nu veel duidelijker.
Ongeveer vijftig meter verder stond een vrouw in haar jurk om zich heen te kijken. Hij liep met zijn fiets in zijn hand naar haar toe.
“Eeh, mevrouw?”
De vrouw keek om en zowel zij als Thomas keken geschokt. De vrouw die hij zag leek precies op zijn moeder, maar dan een stuk jonger.
“Ow Thomas, waar was je al die tijd. Ik stond me hier suf te schreeuwen”.
Thomas, nog steeds verschrikt, kon niks zeggen.
“Kom Thomas het eten word koud”.
Eten? Dacht Thomas. Het was pas ochtend.
“Ja vader en ik waren dood ongerust”.
“Pap?”, zei Thomas nu verschrikt.
“Ja tuurlijk, je zou een half uur geleden al thuis zijn.”
Thomas begreep er nu helemaal niks meer van. Zijn moeder liep richting het huis. Hij ging erachteraan.
“Mam?”.
“Ja schat?”.
“Mam, moest je niet werken?”
Z’n moeder lachte even.
“Nee hoor, al vijf jaar niet.”
“Ow, oké”. Zijn hoofd kon nu wel ontploffen. Wat was er aan de hand? Waarom was niks meer zoals het gewoon hoorde te zijn? Waarom was alleen hijzelf nog zoals hij zich kon herinneren.
Antwoord op die vragen kon hij nu niet krijgen. Ze waren thuis aangekomen. Alles zag eruit zoals het hoorde. De donkergroen geverfde deur met de gouden bel en een ‘geen ongeadresseerde reclame in deze brievenbus’ sticker. Zelfs binnen was alles het zelfde. De tafel was gedekt en het eten stond klaar. Het enige dat anders was, was het feit dat er een man op de bank zat. Het was de man die zij zag in zijn droom. Waarvan hij dacht dat het zijn vader was.
Denken was niet meer nodig want het was ook zijn vader.
“Ach jongen toch, waar was je nou?”, zei de man die nu uit z’n stoel kwam.
“Laat maar zitten Jim, we kunnen gaan eten”, zei de moeder.
“Mooi want ik heb me toch een honger”.
Zijn vader en moeder gingen zitten. En hij sloot aan op de lege plaats. Na het eten, dat heel stil was verlopen, zei Thomas dat hij naar zijn kamer ging.
Zijn ouders gingen afwassen en hij zelf ging op z’n bed liggen.
Na een lange tijd staren naar het plafon werd hij slaperig. Hij deed een poging om op te staan maar dat lukte niet.
Het bos was erg groot voor zijn klein jongetje, en om dan te verdwalen was niet zo moeilijk. Het was niet eens een echt bos. Het was eigenlijk het park achter hun huis. Maar hij was er nog nooit allen geweest. Hij mocht daar ook niet alleen naartoe. Zijn moeder zei altijd dat het er gevaarlijk was.
De weg terug vinden was moeilijker dan hij dacht. Hoewel hij het geschreeuw van zijn moeder kon horen was het nog niet makkelijk je weg te vinden tussen alle bomen en struiken door.
Na een tijdje had hij zijn weg gevonden en zag hij in de verte het pad liggen. Zijn moeder was gestopt met schreeuwen dus geinig hij een stukje rennen. Aan de rand van het bos aangekomen zag hij in de verte zijn moeder weglopen met een jongen die een fiets in zijn hand had.
“Mam!”, schreeuwde hij een paar keer, maar het hielp niks. Ze was al verdwenen in de verte.
Het jongetje kon het niet geloven en rende verstrooid het bos in. Hij struikelde over een wortel en viel languit op de grond.
Hij lag daar een paar minuten. Helemaal stil.
“Kom op Thom, sta eens op”, hoorde het jongetje voor zich.
Hij keek op en zag een man staan.
“Kom Thom, zo word je helemaal vies”.
Het jongetje stond op en keek de man aan die hem een hand uit stak. Het jongetje pakte zijn hand.
“Pap?”, zei hij.
“Ja, Thomas”, zei de man.
“Pap, gaan we eten?”
“Ja hoor, we gaan eten”
De twee liepen het bos uit en vervolgde de weg uit het park.
Toch had Thomas het moeilijk om in slaap te komen. Hij had zich al tig keer omgedraaid, maar het wilde maar niet lukken. Hij was klaar wakker. Na nog wat pogingen om te slapen stond hij op uit zijn bed.
Hij had wel even geslapen. Heel even maar, want hij kreeg een rare droom. In die droom zag hij zijn vader die foto’s van hem nam in de dierentuin. Maar dat kon niet.
Thomas heeft zijn vader nooit gekend, en weet al helemaal niet hoe hij eruit ziet. Toch kwam die man in zijn droom zich erg bekend voor.
Thomas liep naar zijn bureau en deed zijn lampje aan. Hij zocht naar zijn dagboek en vervolgens pakte hij een pen. Toen hij eenmaal zat en zijn dagboek had opengeslagen op een nieuwe bladzijde legde hij z’n pen weer neer. Wat moest hij gaan schrijven? Dat hij weer over zijn vader had gedroomd? Of dat hij gewoon niet kon slapen?
Na een tijdje stil te hebben gezeten werd hij toch als erg moe. Het was al 4 uur ’s nachts en hij had amper geslapen. Zijn ogen werden steeds zwaarder en zwaarder.
“Mam, mam, moet je kijken wat ik kan”, zijn het kleine jongetje dat van een paal afgleed en daarna rende hij naar de wip. “Mam, doe je mee?” De moeder van het jongetje hoorde niet wat hij allemaal zei. Ze staarde naar een man die met zijn zoontje, die een paar jaar ouder was dan haar zoon, bij de kamelen stond. “Goed zo, ga daar maar staan”, zei de man tegen zijn zoontje. Hij pakte zijn fototoestel en knielde neer. Na een foto te hebben gemaakt liepen ze verder richting het reptielenhuis. “Zijn daar ook krokodillen pap?”, vroeg het jongetje aan zijn vaders jas trekkend. “Ja zeker, hele grote zelfs, maar ze zitten gelukkig wel achter een hek”. “Maar waarom dan?”. “Zodat ze geen kleine jongetjes opeten”.
“Mam doe je nou mee?”, schreeuwde het jongetje nog steeds naar zijn moeder die nog steeds bij de glijbaan stond te staren naar de vader en zijn zoon. “Mam, het is niet grappig meer hoor!”, zei het jongetje, maar nu bozer. “Wat is er schatje?”, zei de moeder die net kwam aanlopen vanaf de andere kant van de speeltuin. “Mam?”, zei het jongetje verward kijkend naar de vrouw die achter hem stond. “Ja wat is er?” Het jongetje keek nog steeds verward en zijn blik schoot naar de glijbaan, waar hij dacht zijn moeder te zien staan. De vrouw stond er nog steeds. Het jongetje keek weer om naar zijn moeder. “Mam zie jij die vrouw?”.
“Waar schat?”.
“Daar bij de glijbaan”.
Het jongetje wees naar de glijbaan, maar de vrouw was verdwenen.
“Net stond ze daar mam, echt waar”.
“Ja schat, ik geloof je. Kom ik trakteer je op een ijsje”.
Starend naar de glijbaan knikte hij, en terwijl ze verder liepen kon hij zijn blik niet van de glijbaan afhouden.
Thomas schoot wakker van het gebons op zijn deur. “Wakker worden, want anders kom je veel te laat voor school”.
Hij keek even verwarrend voor zich. “Ja ik kom al”. Hij keek om zich heen en merkte dat hij nog steeds op zijn bureau stoel zat. Voor zich lag opengeslagen op en lege bladzijde, zijn dagboek. Hij pakte zijn pen en begon te schrijven. ‘Maandag, negentien april.’ Hij dacht even kort na. ‘Het is weer een nieuwe week en school is weer begonnen.’
Hij legde zijn pen neer en deed zijn dagboek dicht. Thomas bleef nog even voor zich uit staren en besloot toen maar om zich aan te kleden.
“Ik heb maar vast je lunch gemaakt, want anders werd het helemaal haasten voor jouw”. “Dank je mam, ik stap dan nog even snel onder de douche”.
“Als je je maar haast, want ik ga nu weg”.
“Zal ik doen, ik ben nooit te laat”.
Thomas liep naar de z’n kamer en keek uit het raam. Even meende hij zijn naam te horen ietsje verder in het park. Toen hoorde hij het weer. Hij dacht even na, maar kan zich niemand herinneren die hier in de buurt woonde die ook Thomas heette. Hij ging weer naar beneden en pakte zijn fiets uit de tuin. Even bleef hij weer stil staan om te horen of hij nog steeds zijn naam hoorde. Vanuit de verte was het hoorbaar en hij stapte op.
Bij het park aangekomen was het niet meer zo moeilijk zoeken want de stem was nu veel duidelijker.
Ongeveer vijftig meter verder stond een vrouw in haar jurk om zich heen te kijken. Hij liep met zijn fiets in zijn hand naar haar toe.
“Eeh, mevrouw?”
De vrouw keek om en zowel zij als Thomas keken geschokt. De vrouw die hij zag leek precies op zijn moeder, maar dan een stuk jonger.
“Ow Thomas, waar was je al die tijd. Ik stond me hier suf te schreeuwen”.
Thomas, nog steeds verschrikt, kon niks zeggen.
“Kom Thomas het eten word koud”.
Eten? Dacht Thomas. Het was pas ochtend.
“Ja vader en ik waren dood ongerust”.
“Pap?”, zei Thomas nu verschrikt.
“Ja tuurlijk, je zou een half uur geleden al thuis zijn.”
Thomas begreep er nu helemaal niks meer van. Zijn moeder liep richting het huis. Hij ging erachteraan.
“Mam?”.
“Ja schat?”.
“Mam, moest je niet werken?”
Z’n moeder lachte even.
“Nee hoor, al vijf jaar niet.”
“Ow, oké”. Zijn hoofd kon nu wel ontploffen. Wat was er aan de hand? Waarom was niks meer zoals het gewoon hoorde te zijn? Waarom was alleen hijzelf nog zoals hij zich kon herinneren.
Antwoord op die vragen kon hij nu niet krijgen. Ze waren thuis aangekomen. Alles zag eruit zoals het hoorde. De donkergroen geverfde deur met de gouden bel en een ‘geen ongeadresseerde reclame in deze brievenbus’ sticker. Zelfs binnen was alles het zelfde. De tafel was gedekt en het eten stond klaar. Het enige dat anders was, was het feit dat er een man op de bank zat. Het was de man die zij zag in zijn droom. Waarvan hij dacht dat het zijn vader was.
Denken was niet meer nodig want het was ook zijn vader.
“Ach jongen toch, waar was je nou?”, zei de man die nu uit z’n stoel kwam.
“Laat maar zitten Jim, we kunnen gaan eten”, zei de moeder.
“Mooi want ik heb me toch een honger”.
Zijn vader en moeder gingen zitten. En hij sloot aan op de lege plaats. Na het eten, dat heel stil was verlopen, zei Thomas dat hij naar zijn kamer ging.
Zijn ouders gingen afwassen en hij zelf ging op z’n bed liggen.
Na een lange tijd staren naar het plafon werd hij slaperig. Hij deed een poging om op te staan maar dat lukte niet.
Het bos was erg groot voor zijn klein jongetje, en om dan te verdwalen was niet zo moeilijk. Het was niet eens een echt bos. Het was eigenlijk het park achter hun huis. Maar hij was er nog nooit allen geweest. Hij mocht daar ook niet alleen naartoe. Zijn moeder zei altijd dat het er gevaarlijk was.
De weg terug vinden was moeilijker dan hij dacht. Hoewel hij het geschreeuw van zijn moeder kon horen was het nog niet makkelijk je weg te vinden tussen alle bomen en struiken door.
Na een tijdje had hij zijn weg gevonden en zag hij in de verte het pad liggen. Zijn moeder was gestopt met schreeuwen dus geinig hij een stukje rennen. Aan de rand van het bos aangekomen zag hij in de verte zijn moeder weglopen met een jongen die een fiets in zijn hand had.
“Mam!”, schreeuwde hij een paar keer, maar het hielp niks. Ze was al verdwenen in de verte.
Het jongetje kon het niet geloven en rende verstrooid het bos in. Hij struikelde over een wortel en viel languit op de grond.
Hij lag daar een paar minuten. Helemaal stil.
“Kom op Thom, sta eens op”, hoorde het jongetje voor zich.
Hij keek op en zag een man staan.
“Kom Thom, zo word je helemaal vies”.
Het jongetje stond op en keek de man aan die hem een hand uit stak. Het jongetje pakte zijn hand.
“Pap?”, zei hij.
“Ja, Thomas”, zei de man.
“Pap, gaan we eten?”
“Ja hoor, we gaan eten”
De twee liepen het bos uit en vervolgde de weg uit het park.